• Home
  • Updates
  • Over deze site
  • Kennisdialogen
  • Contact

Met klinkende munt

Hoe multidisciplinair onderzoek licht kan werpen op depositiepraktijken in de Romeinse tijd

Tessa de Groot, Jan-Willem de Kort, Hans Huisman & Bertil van Os (RCE)

 

Sinds hobby-archeologen meer vrijheid hebben om de bodem te onderzoeken met metaaldetectoren, worden meer munten gevonden. Dit heeft ook geleid tot meer wetenschappelijk onderzoek én inzicht, dankzij multidisciplinaire samenwerking.

 

Onderzoeksmethoden

14C-datering, OSL, XRF, neutronen- en röntgentomografie, SEM-EDX.

 

Inleiding

Sinds 2016 worden in Nederland veel meer munten gevonden en gemeld dan voorheen. In dat jaar ging het project Portable Antiquities of the Netherlands (PAN) van start en werd metaaldetectie formeel toegestaan voor de bovenste 30 cm van de bodem. Een belangrijk deel van deze munten wordt gevonden door particulieren. In die gevallen blijft de context van deze vondsten – anders dan bij archeologisch onderzoek – vaak onbekend en daarmee ook de reden waarom deze munten ooit in de bodem terecht zijn gekomen.

 

Particuliere vondsten onderzocht

Omdat professioneel archeologisch onderzoek zich voornamelijk richt op nederzettingen en grafvelden, kunnen muntvondsten door particulieren – die opvallend vaak in minder geschikte zones voor bewoning en begraving worden gedaan – toch belangrijke aanvullende inzichten opleveren. Daarom heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) de afgelopen jaren een aantal van dit soort muntvondsten onderzocht, deels in samenwerking met de Vrije Universiteit en het PAN-project.[1]

Een van die onderzoeken was een boor- en proefsleuvenonderzoek in het dal van de Brabantse Aa te Berlicum, waar meer dan honderd Romeinse munten waren gevonden door Wim en Nico van Schaijk, twee hobby-archeologen met een metaaldetector.[2] In dit onderzoeksproject hebben archeologen en specialisten van de RCE, de Universiteit Leiden, BIAX, de Technische Universiteit Delft, Netherlands Centre of Luminescence dating van de Universiteit Wageningen en het Centrum voor Isotopen Onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen samengewerkt. Bij et onderzoek in Berlicum waren er twee hoofdvragen: In welke landschappelijke en archeologische context zijn de munten destijds gedeponeerd? En wat is de aard, samenstelling, datering en intentie van deze muntdepositie?

 

[1] Zie bijvoorbeeld De Groot et al. 2012; Heeren et al. 2017; 2020 en De Kort, Groenewoudt & Heeren 2023.

[2] De Groot & De Kort 2021.


Afbeelding 1. Model met de ingezette methoden en technieken

 

Onderzoeksmethoden

Bij het onderzoek zijn natuurwetenschappelijke en traditionele methoden toegepast. Deze zijn ingezet op verschillende schaalniveaus: voor analyse van het landschap, de vindplaats en de vondsten (afb. 1). Welke informatie, interpretaties en conclusies heeft dit onderzoek opgeleverd?   

Landschap: beekdal

Eerst is bureauonderzoek uitgevoerd: de bestudering van de AHN (dataset Nederlandse hoogtebestanden), van historisch en ander kaartmateriaal en van archeologische bronnen zoals ARCHIS. Hieruit kwam naar voren dat de munten zijn aangetroffen in holocene beekdalafzettingen, op een plek waar het dal van de Aa relatief smal is en grenst aan een hoger gelegen dekzandrug (afb. 2). Dit is bevestigd door het uitvoeren van twee boorraaien haaks over de vondstlocatie. Dit soort locaties zijn van oudsher plekken waar een voorde was of waar een brug of dam werd aangelegd om een oversteek mogelijk te maken.[3] Op een kaart uit de negentiende eeuw is inderdaad een voorde aangegeven, maar het is onduidelijk hoever deze teruggaat in de tijd.

Vindplaats: oeverzone/voorde

Om de vindplaats nader te waarderen is aanvullend boor- en proefsleufonderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn geen sporen aangetroffen van een voorde, dam of brug uit de Romeinse tijd of van latere datum. Wel zijn nog twee Romeinse munten en een bronzen hanger van paardentuig aangetroffen, waardoor duidelijk is uit welke stratigrafische laag alle gevonden munten afkomstig zijn.

Het fysisch-geografisch onderzoek op basis van de boringen en profielen van de proefsleuf (door Jan-Willem de Kort (RCE)) toont aan dat de munten niet in de beek zelf zijn gedeponeerd, maar in een natte, vlakke kwelzone daarnaast. Deze zone overstroomde periodiek. Uit deze zone zijn vervolgens micromorfologische bodemmonsters genomen. Door microscopische bestudering van slijpplaten van deze monsters wordt bepaald wat voor (soort) menselijke activiteiten en natuurlijke processen hebben plaatsgevonden en in welke volgorde.

Micromorfoloog Hans Huisman (RCE) stelde vast dat dat er veel ijzeroer is gevormd in de beeksedimenten: zowel rond platenwortels als rond de munten; het gevolg van de ligging in een zone waarin de (grond)waterstand fluctueert.

De laag boven de munten is bemonsterd voor een ouderdomsbepaling met Optical Stimulated Luminescence (OSL), waarmee het moment van afzetting en begraving van sediment vastgesteld kan worden. Dit is uitgevoerd door Tony Reimann, Jakob Wallinga en Alice Versendaal (Netherlands Centre of Luminescence dating). Daaruit blijkt dat de laag waarin de munten lagen pas in de late middeleeuwen is afgedekt door jongere afzettingen. Dit wordt bevestigd door C14-datering van houtskool uit deze laag door Sanne Palstra (Centrum voor Isotopenonderzoek) en Otto Brinkkemper (RCE) en door de resultaten van het pollenonderzoek door Mark van Waaijen (BIAX).

[3] Roymans 2005.


Afbeelding 2. De locatie van de muntvondst en het onderzoek in 2018 ter hoogte van de voorde op de kadastrale minuut uit 1832 en geprojecteerd op de AHN2.

Vondsten: de munten

Alle aangetroffen munten zijn aan diverse analyses onderworpen. Door de slechte conservering van de 105 munten van koperlegering (assen, sestertii en dupondii) is minder dan de helft determineerbaar (afb. 3). De vier zilveren denarii zijn nog wel in goede conditie. Eén van de sterk gecorrodeerde munten is op microschaal onderzocht met neutronen- en röntgentomografie.

Met deze techniek wordt van een voorwerp een groot aantal (honderden!) scans gemaakt met een neutronenbron of röntgenstraling. Door die scans digitaal te combineren, wordt een 3D-model gemaakt van het voorwerp, dat vervolgens verder kan worden verwerkt, bijvoorbeeld door het maken van virtuele doorsnedes. Dit onderzoek is uitgevoerd door Lambert van Eijck, Dominique Ngan-Tillard en Zhou Zhou van de Technische Universiteit Delft en Hans Huisman van de RCE (afb. 4). Met deze technieken bleek het mogelijk om de munt te determineren als sestertius van keizer Hadrianus.

De samenstelling van de munten is gemeten met de handheld XRF door Bertil van Os (RCE). Röntgenfluorescentiespectrometrie (vanuit het Engels afgekort tot XRF) meet de anorganische samenstelling van een (bodem)monster of object door het oppervlak aan röntgenstraling bloot te stellen. Dit onderzoek heeft bijgedragen aan de determinatie van de sterk gecorrodeerde munten. Dit geldt met name voor de oudere munten, die nog een relatief zuivere samenstelling hebben: koper voor de assen, brons voor de sestertii en messing voor de dupondii.

Ook toont dit onderzoek aan dat de munten uit de eerste eeuw nog een samenstelling hebben die was voorgeschreven door het Romeins gezag. De munten uit de volgende eeuwen laten zien dat er sprake was van het loslaten van deze strikte regelgeving: aan veel munten werd lood toegevoegd en van een strakke samenstelling per munttype lijkt geen sprake meer. Dit wijst ook op tekorten aan zuiver metaal aan het einde van de tweede eeuw. De intrinsieke waarde van het materiaal wordt minder belangrijk, maar de munten blijven hun nominale waarde houden.

Essentieel was het numismatisch onderzoek dat is uitgevoerd door Liesbeth Claes van de Universiteit Leiden. Dit heeft inzicht gegeven in de datering, waarde en boodschap van de munten. De oudste munt is een Republikeinse denarius uit 90 v.Chr., de jongste een munt van Marcus Aurelius, geslagen in 162 of 163 n.Chr. Op basis van de datering en samenstelling van de munten concludeert ze dat deze waarschijnlijk niet tot één gelijktijdige depositie hebben behoord, maar gedeponeerd zijn vanaf het einde van de eerste eeuw tot aan het einde van de tweede of begin van de derde eeuw. De munten laten opvallend vaak afbeeldingen zien die gerelateerd zijn aan het leger, muntuitdeling en religieuze handelingen. Dit zou kunnen wijzen op selectie van bepaalde typen munten voor depositie.

Door de ligging in een relatief natte context is rond de munten van koperlegering een dikke ijzerkorst ontstaan. Analyse van deze korst met de XRF toont aan dat de ijzerhydroxide rond de munten vrij snel na deponering heeft plaatsgevonden. Omdat de munten individueel met een ijzerkorst bedekt waren, is het dan ook waarschijnlijk dat het om meerdere afzonderlijke deposities gaat. Als het om één muntschat zou gaan, waren de munten aan elkaar geroest. Deze interpretatie sluit aan bij die van de numismatisch specialiste.

Als laatste stap is een slijpplaat van een van de munten bestudeerd. Dat is gedaan met een rasterelektronenmicroscoop (SEM, Scanning Electron Microscope) voorzien van energiedispersieve röntgenspectroscopie (EDX), uitgevoerd door Ineke Joosten (RCE).

Zo kan de microstructuur van de munt in hoge resolutiebeelden worden bekeken, in combinatie met chemische analyse van het oppervlak. Dit levert detailinformatie op over de interactie tussen corrosie en bodemprocessen en daarmee de manier waarop de concretie rond de munt zich heeft gevormd. Dit onderzoek toont aan dat de munten niet verspoeld waren en bij ontdekking nog in primaire context hebben gelegen. Ook de omvang van de zone waarin de munten zijn ontdekt (ca. 50 bij 50 m) spreekt tegen een interpretatie van een muntschat die door post-depositionele processen verspreid is geraakt.


Afbeelding 3. Ondanks de dikke corrosiekorst kon deze as van keizer Titus na schoonmaken gedetermineerd worden. Foto: Wim van Schaijk.

 

 

 


Afbeelding 4. Verschillende doorsnedes door één van de munten en de concretie met behulp van neutronen-tomografie. Hiermee kon de munt op keizer gedetermineerd worden. Beelden: TUDelft.

Welke kennis leverde dit op?

Op basis van deze resultaten kunnen de onderzoeksvragen over de landschappelijke en archeologische context van de munten, hun aard, datering en samenstelling en de reden voor depositie worden beantwoord: de gevonden munten zijn gedeponeerd bij rituele handelingen in de eerste eeuwen van onze jaartelling. Gedurende meer dan een eeuw hebben mensen doelbewust een of meer munten en mogelijk ook andere kostbaarheden zoals paardenhangers aan de drassige oever van de Aa gedeponeerd. Hoewel de aanwezigheid van een oversteekplaats in deze periode niet kon worden aangetoond, is dit op basis van de landschappelijke situering en historische kaarten wel aannemelijk. We vermoeden dat de munten aan een of meer goden zijn geofferd, voor of als dank na een veilige oversteek (afb. 5). Hierbij is in de meeste gevallen niet gekozen voor de meest waardevolle munten, maar mogelijk zijn wel doelbewust munten met een specifieke boodschap geselecteerd.

Geconcludeerd kan worden dat hier sprake is van een sacrificial landscape[4] uit de Romeinse tijd. De praktijk van depositie van waarde- en betekenisvolle objecten in een natte context zoals rivieren, moerassen en bronnen is een traditie met wortels in de prehistorie die feitelijk nog steeds voortduurt – denk aan het gooien van een muntje in een fontein.

De grote tijdsdiepte van de munten geeft een kijkje in de ontwikkeling van de Romeinse economie. Duidelijk is de overgang van een strak gereguleerd (centraal aangestuurd) muntstelsel met munten van voorgeschreven legeringen naar een geldsysteem dat is gebaseerd op de nominale waarde van munten, die bij wijze van spreken lokaal geproduceerd konden worden uit gerecycled metaal aangevuld met lood.

Naast deze inhoudelijke kenniswinst bevestigt het onderzoek ook de hoge archeologische verwachting die dit soort landschappelijke locaties (versmallingen van beek- of rivierdalen direct grenzend aan hogere gronden) verdienen. Tot slot toont het onderzoek ook de meerwaarde aan van de vondsten gedaan door particulieren met metaaldetector. Deze vullen het spectrum van vondsten uit archeologisch onderzoek aan, zowel wat betreft aard van de vondst als vondstcontext.

 

Aanbevelingen & tips

Het onderzoek laat zien dat een combinatie van verschillende technieken veel informatie oplevert. Het is aan te bevelen om vaker meerdere (relevante) soorten specialistisch onderzoek in te zetten. Daarbij is het belangrijk dat specialisten bij alle fasen van het onderzoek worden betrokken: bij het opstellen van het programma van eisen, bij de uitvoering van het veldwerk, de evaluatiefase, de interpretatie van de vindplaats en bij het schrijven van de synthese. Specialistisch onderzoek moet een integraal onderdeel van het project zijn en niet pas starten als het reguliere archeologische onderzoek is afgerond.

Besteed tijdens onderzoek aandacht aan depositionele en post-depositionele processen. Dit is net zo belangrijk als de ‘gangbare‘ analyse van de vondsten, sporen en profielen. Ook de corrosie van metaalvondsten heeft bijvoorbeeld informatiewaarde. Het is belangrijk hiermee rekening te houden en metaalvondsten niet meteen na het onderzoek automatisch te laten conserveren.

Dit onderzoek toont tot slot de waarde aan van tomografische technieken voor het non-destructief 3D-onderzoeken en visualiseren van objecten. De technieken kunnen worden toegepast op artefacten, maar ook op bodems en grondsporen.

 

[4] Fontijn 2003.


Afbeelding 5. Verbeelding van het offeren van een munt als dank voor een veilige oversteek van de voorde (vrij naar Uderzo en Goscinny).

Informatie

- Fontijn, D.R., 2003: Sacrificial Landscapes. Cultural Biographies of Persons, Objects and ‘Natural’ Places in the Bronze Age of the Southern Netherlands, c. 2300-600 BC, Leiden (Analecta Praehistoria Leidensia 33/34).

- Groot, T. de & J.W. de Kort (red.), 2021: Veilig naar de overkant. Onderzoek naar een muntvondst uit de Romeinse tijd in het dal van de Aa bij Berlicum (gemeente Sint Michielsgestel), Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 267).

- Groot, T. de, J.W. de Kort, J. Aarts & B. van Os, 2012: Onderzoek naar de context van een laat-Romeinse muntschat in Sint Anthonis (Noord-Brabant), Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 203).

- Heeren, S., J.W. de Kort & N. Roymans, 2017: Archeologisch onderzoek bij Lienden-Den Eng, gemeente Buren. Prehistorische begravingen en een goudschat uit de 5de eeuw na Chr., Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 70).

- Heeren, S., N. Roymans & J.W. de Kort (red.), 2020: Archeologisch onderzoek bij Graetheide, gemeente Sittard-Geleen. Twee schatvondsten met Keltische munten uit de 1ste eeuw voor Chr. en houtskoolmeilers uit de IJzertijd en Romeinse tijd, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 82).

- Kort, J.W., B. Groenewoudt & S. Heeren, 2023: Goud voor de goden. Onderzoek naar een cultusplaats uit de vroege middeleeuwen in het natuurgebied Springendal bij Hezingen, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 280).

- Roymans, J.A.M., 2005: Een cultuurhistorisch verwachtingsmodel voor Brabantse beekdallandschappen: een mogelijke toekomst voor het verleden van de beekdalen, Amsterdam (Scriptie Erfgoedstudies Vrije Universiteit Amsterdam).

Sluiten

Verbeter de digitale toegankelijkheid door kleuren donkerder te maken, het kleurcontrast te verzachten, de regel en letterafstand te vergroten.