T. Oudemans (Kenaz Consult)
In potten uit de late middeleeuwen zit soms een onduidelijke substantie. Na chemische analyse blijkt dat regelmatig dennenteer te zijn. Waarom juist in potten uit die periode en veel minder vaak uit vroegere perioden? Er lijkt een samenhang te zijn met handelsbetrekkingen met het Oostzeegebied.
Onderzoeksmethoden
ATR-FTIR, DTMS
Inleiding
Houtteer (ook wel ‘pek’ genaamd)[1] is in onze tijd geheel uit beeld geraakt. Ook in het archeologische veld wordt dit materiaal vaak niet herkend. En dat terwijl houtteer vele eeuwen een belangrijk materiaal was, dat dagelijks werd gebruikt voor allerlei functies.[2] Het werd bijvoorbeeld toegepast bij het conserveren van hout van onder andere huizen en schepen, het teren van touwen en zeilen, het breeuwen van schepen, en het beschermen van ijzeren gereedschappen tegen roest. Ook werd teer gebruikt als smeermiddel in draaiende delen zoals karrewielen, en als medicijn voor mens en dier vanwege de desinfecterende werking ervan. Elk huishouden had in de late middeleeuwen waarschijnlijk een teerpot. En dat blijkt aan de hand van diverse chemische onderzoeken, die zelfs tot op moleculair niveau kunnen identificeren van welke bomen het teer werd gemaakt.
[1] De woorden ‘teer’ en ‘pek’ worden door elkaar gebruikt, er is geen overeenstemming over de definitie.
[2] Kaye 1997.
Wat zit er in die pot?
In de afgelopen jaren zijn in diverse laatmiddeleeuwse vindplaatsen in Nederland, geglazuurde of deels geglazuurde aardewerken potten gevonden met resten van een roodbruin tot zwart materiaal. Archeologen en andere specialisten hebben het opvallende materiaal gezien en wilden weten wat het was. Met gespecialiseerde chemische analysetechnieken zoals infraroodspectroscopie (ATR-FTIR) en massaspectrometrie (DTMS) kon worden bepaald dat het hier ging om teer uit hout van dennenbomen.
Natuurlijk is het voorkomen van teer niet uniek voor de late middeleeuwen. Maar het blijkt dat er duidelijk meer ‘teerpotten’ met dennenteer uit de late middeleeuwen ter onderzoek worden aangeboden, dan uit ieder andere periode. Blijkbaar was het plotseling in de 14e tot 16e eeuw niet meer ongebruikelijk een geglazuurde pot of grape als teerpot ergens rond huis of hof te hebben.
Een belangrijke vraag is dan waarom er in deze periode zoveel teerpotten voorkomen, en daarvoor niet. Wordt er meer teer gebruikt? Is er meer teer? Wordt er met de teer minder zorgvuldig omgegaan? Waarom zien we dit verschijnsel plotseling zoveel vaker in de late middeleeuwen?
Onderzoeksvragen
Drie potten uit drie verschillende 14e- tot 16e-eeuwse contexten worden hier besproken. Het eerste voorbeeld is een 15e- tot-16e-eeuwse grape die is geborgen uit de beerput van de voorburcht van landgoed Te Werve in Rijswijk (afbeelding 1a en 1b).[3] In 1996 voerde de archeologische dienst van de gemeente Rijswijk (Bureau Monumentenzorg en Archeologie) een verkennend archeologisch onderzoek uit.[4] Tijdens de opgraving kwam een gemetselde beerput aan het licht die werd gedateerd in de 15e-16e eeuw. De inhoud van de beerput was al archeobotanisch onderzocht door specialisten van Biax Consult.[5] In de beerput bevond zich ook een vrijwel complete grape waarin een opvallend dikke aangekoekte laag zichtbaar was.
Grapes zijn in de middeleeuwen vaak in gebruik als kookpot. Het aangekoekte materiaal is dan ook door specialisten van BIAX Consult microscopisch onderzocht op voedselresten. Er werden geen morfologisch herkenbare plantaardige (macroresten of zetmeelkorrels) of dierlijk voedselresten (botfragmenten of schubben) waargenomen. Aangezien organische residuen niet veel voorkomen op geglazuurd aardewerk en het aangekoekte materiaal iets zou kunnen toevoegen aan de kennis over de voedselvoorbereiding door de bewoners van het landgoed, is besloten om het residu chemisch te laten onderzoeken.
Een tweede pot is een intacte 16e-eeuwse (deels geglazuurde) pispot, die is gevonden in de Mgr. Smetsstraat in Valkenswaard (afbeelding 2).[6] Eind 2019 en begin 2020 voerde RAAP Archeologisch Adviesbureau op die locatie een opgraving uit naar de resten van een boerenerf uit de 16e eeuw. Bij de opgraving is een vrijwel complete (deels geglazuurde) aardewerken pot aangetroffen met een opvallende gekleurde inhoud. RAAP heeft een onderzoek aangevraagd om te bepalen om welke inhoud het hier ging. Mogelijk zou het hier gaan om resten van urine. Ook hier ging het om een sterk verweerde rest van een dennenpek.
Als laatste voorbeeld een 14e- tot 16e-eeuwse geglazuurde grape uit het centrum van Veere.[7] In de winter van 2021-2022 voerde de Walcherse Archeologische Dienst een archeologische begeleiding uit bij de kruising Kapellestraat – Oudestraat in Veere. Tijdens het onderzoek zijn de resten van een rioolgang aangetroffen die is gedateerd tussen 1350 en 1550, met het zwaartepunt rond 1450.[8] Het onderzoek van de inhoud van de grape was een deel van een meer uitgebreid onderzoek naar hout- en touwvondsten en van botanisch onderzoek (pollen en botanische macroresten), door medewerkers van BIAX Consult.
[3] Oudemans 2017.
[4] Centrumcoördinaten van de vindplaats zijn: 81.929,98 / 451.479,66.
[5] Haaster, 2011.
[6] Oudemans 2021, een project van RAAP Archeologisch Adviesbureau (Projectcode N69-7).
[7] Van Beurden, Grabowski & Oudemans, 2023. Centrumcoördinaten vindplaats: 35753 /396785.
[8] Het aardewerk in de rioolgang is door S. Ostkamp gedateerd tussen 1350 en 1550 met een zwaartepunt rond 1450.
Onderzoekstechnieken van amorfe aankoeksels
De analyse van kleine monsters van gemengde amorfe of vormloze organische residuen is moeilijk. Door het ontbreken van duidelijke visuele kenmerken kunnen alleen chemische analysemethoden nog resultaten opleveren. Bij dergelijke kleine organische residuen op archeologische objecten (zoals aardewerk, hout, steen, of bouwmaterialen) worden meerdere onderzoekstechnieken gecombineerd, in dit geval infrarood-spectroscopie en massaspectrometrie.
Een eerste chemische screening van de monsters wordt gedaan met ATR-FTIR ofwel attenuated total reflectance Fourier-transform infrarood-spectroscopie. FTIR is een optimale techniek om een eerste indruk te krijgen van de algemene chemische samenstelling van een monster. De ATR-toevoeging maakt het mogelijk donkergekleurde vaste stoffen direct te analyseren, zonder verdere voorbereiding. De methode is optimaal voor de analyse van kleine hoeveelheden (deels) verkoolde archeologische materialen en geeft informatie over de aard, de homogeniteit en de conserveringsgraad van het materiaal. Figuur 3 laat een vergelijking zien tussen een teermonster uit Valkenswaard en twee experimentele peksoorten.
Op basis van de FTIR-screening kan worden besloten of monsters geschikt zijn voor verdere gedetailleerde analyse. Ook kan een selectie worden gemaakt van de meest veelbelovende monsters voor verdere analyse.
Meer gedetailleerde chemische analyse wordt gedaan met directe temperatuur-opgeloste massaspectrometrie (DTMS). DTMS is een krachtig instrument om de chemische samenstelling te bepalen van zeer kleine monsters van complexe organische materialen. De chemische ‘vingerafdruk’ geeft informatie over een breed scala aan verbindingen, zoals lipiden, wassen, terpenoïden, oligosachariden, kleine peptiden en eiwitfragmenten.
Anders dan andere analytische technieken in de archeologie voor de analyse van organische residuen (zoals lipiden-analyse met gaschromatografische methoden) brengt DTMS het hele spectrum aan organische verbindingen in beeld. (Afbeelding 4a en 4b geven een DTMS-analyse weer van een pekmonster uit Veere-Kapellestraat.)
Welke kennis leverde dit op?
Uit de resultaten blijkt dat alle drie bovengenoemde geglazuurde rood-aardewerken potten met wijde opening (twee grapen en een pispot) resten bevatten van pure dennenteer. Er waren geen andere materialen bijgemengd, zoals vet of bijenwas. Of de opslag van teer een primair of een secundair gebruik van het aardewerk was, kan aan de hand van de chemische samenstelling niet worden beantwoord. Er zijn geen resten van anderen materialen aangetroffen.
In laatmiddeleeuwse opgravingen blijken dus regelmatig dit soort ‘teerpotten’ voor te komen. Het lijkt erop dat het gebruik van dennenteer in de dagelijkse laatmiddeleeuwse samenleving toeneemt. Dit is een opvallend verschijnsel. Het duidt erop dat teer in deze periode makkelijker te verkrijgen was of dat het materiaal minder ging kosten. Werd al die teer lokaal geproduceerd, of was er sprake van handel in teer?
Niet alleen het aantreffen van opvallend meer teerpotten in Nederlandse laatmiddeleeuwse opgravingen zijn een indicatie voor toegenomen handelsbetrekkingen rondom teer. Ook de naam die de teer nog steeds draagt, doet het laatste vermoeden: houtteer van naaldbomenhout wordt ook wel ‘bruine teer’ of ‘Stockholmer Teer’ genoemd. De tolheffingsadministratie van het Deense kasteel Kronborg toonde een duidelijke toename aan van Nederlandse handel met het Oostzeegebied in de 15e en 16e eeuw. Nederlandse vrachtvaarders transporteerden vooral bulkgoederen als graan (rogge en tarwe), hout, huiden en vellen. Maar ook worden pek en teer genoemd.[9] En een recent onderzoek van het 15e-eeuwse Skaftö-scheepswrak laat zien dat een deel van de lading bestond uit tonnen met teer, afkomstig uit het Baltische gebied. Het schip was waarschijnlijk op weg naar West-Europese markten, mogelijk naar Brugge.[10]
Zo leidt een project, dat begon als een serie kleine onderzoekjes naar residuen in aardewerk, tot een aanwijzing over een aspect van de economische veranderingen in de laatmiddeleeuwse Nederlandse samenleving, onder invloed van toegenomen handelsbetrekkingen met het Oostzeegebied.
Aanbevelingen & tips
Als het beeld van pek/teer in het veld beter bekend is, zal dit zeker leiden tot nog veel meer monsters van residuen uit laatmiddeleeuwse opgravingen. Neem vooral contact op met de auteur bij vragen over analysemogelijkheden.
[9] Hendriks, 2022.
[10] Arbin et al. 2022.
Informatie
- Arbin, S. von, T. Kowronek, A. Daly, T. Brorsson, S. Isaksson & T. Seir, 2022; Tracing Trade Routes: Examining the Cargo of the 15th-Century Skaftö Wreck, International Journal of Nautical Archaeology, 51:1, 112-144.
- Beurden, L. van, R.A. Grabowski & T.F.M. Oudemans, 2023: Botanisch en chemisch onderzoek aan vondsten uit de laatmiddeleeuwse rioolgang van de vindplaats Veere-Kapelleweg, BIAXiaal 1621.
- Haaster, H. van, 2011: Archeobotanisch onderzoek naar de voedingsgewoonten op het landgoed Te Werve in Rijswijk (15e-16e eeuw), BIAXiaal 510.
- Hendriks, S. 2022; Geld uit Graan. Historische Nieuwsblad, 17 Maart 2022
- Kaye, T.P., 1997: Pine Tar; History and Uses.
- Oudemans, T.F.M., 2017: Een Grape gebruikt als ‘Teerpot’ - Chemisch onderzoek van een organisch residu uit een 15e/16e eeuwse Grape uit Huis Te Werve (Rijwijk). Kenaz Rapport 40.
- Oudemans, T.F.M., 2021: Dennenhoutteer in een geglazuurde 16e-eeuwse pispot uit Valkenswaard - Chemische analyse van organische residuen met behulp van infraroodspectroscopie en massaspectrometrie, Kenaz Rapport 54.
- Regert, M., & C. Rolando 2002: Identification of Archaeological Adhesives Using Direct Inlet Electron ionization Mass Spectrometry, Analytical Chemistry, vol. 74, no. 5, 965-975.
- www.maritime.org/conf/conf-kaye-tar.php, downloaded 5 January 2023.