• Home
  • Updates
  • Over deze site
  • Kennisdialogen
  • Contact

Wat diergraven leren over mensen

Archeozoölogisch onderzoek als sleutel

Joyce van Dijk (Archeoplan Eco)

 

Bij opgravingen worden regelmatig (complete) skeletten van dieren gevonden. Vaak zijn dat resten van (landbouw)huisdieren, zoals een rund, varken of schaap. Men denkt meestal dat dit dier door ziekte niet meer geschikt was voor consumptie en daarom na overlijden in een kuil is begraven. In Nederland zijn ook paardengraven gevonden. Dit soort diergraven worden vaak genegeerd en niet archeologisch onderzocht. Jammer, want we kunnen veel leren door archeozoölogisch onderzoek.

 

Onderzoeksmethoden

Archeozoölogie, 14C-datering, Archeobotanie, DNA- en isotopenanalyse.

Inleiding

Met dierskeletten wordt hier bedoeld: skeletten waarvan de beenderen in ‘anatomisch verband’ liggen. Het gaat dan om dieren die in z’n geheel (of bijna geheel) zijn begraven of weggegooid (‘gedeponeerd’) in diergraven of kadaverkuilen. Deze vondsten kunnen ons veel leren over het uiterlijk, het gebruik (denk aan: hond als trekkracht voor karren) en de gezondheid van de dieren, maar ook waarom mensen deze dieren op een bepaalde manier hebben gedeponeerd.[1]

Wat leert dit ons over de emotionele band die de mens had met deze dieren? Dit perspectief biedt een andere blik op vroegere samenlevingen dan door de bestudering van voedselafval.[2] Mensen hebben om allerlei redenen dieren begraven: uit angst voor ziektes, vanwege taboe op het eten van bepaalde dieren of om een respectvolle omgangswijze met overleden huisdieren.

 

Diergraven in Nederland

Recent archeologisch onderzoek in Nederland geeft diergraven gelukkig de aandacht die ze verdienen. De focus lag bij die onderzoeken vaak op boerenerven of molenplaatsen uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd waar veel diergraven zijn aangetroffen. Een aansprekend voorbeeld is het onderzoek van het grafelijke Hof van Delft.[3] Ook bij het boerenerf van huize Torenvliet (vindplaats 17, Valkenburg Vliegkamp), bij de boerderij aan de Westerseweg 2 te Groningen[4], bij drie boerderijen langs de Hogeweide te Utrecht[5] en de molenplaats De Nachtegaal in de Middenbeemster[6] zijn veel diergraven gevonden.

Dergelijke grote hoeveelheden diergraven rondom boerenerven lijken vooral een Nederlands verschijnsel; buitenlandse voorbeelden zijn (vooralsnog) niet bekend. Dat zou betekenen dat het om een typisch Nederlandse omgangswijze met dieren kan gaan.[7]

Buiten die context van boerenerven is er nog nauwelijks aandacht voor diergraven. Vandaar dat in dit inspiratieverhaal diergraven centraal staan, en dan met name paardengraven.

 

[1] Morris 2011.

[2] Esser 2023.

[3] Van der Jagt & Esser 2021.

[4] Prummel & Vries 2020.

[5] Van der Kamp 2011.

[6] Van Doesburg, Van der Heiden & Troost 2012.

[7] Esser 2023.


Afbeelding 1. Een volwassen paard en veulen uit waarschijnlijk de zeventiende eeuw, blootgelegd in Rijswijk-Sion-Van Rijnweg (foto: Archeoplan Eco).

Onderzoeksvragen

Dat het verschijnsel ‘diergraven’ nog een onderbelicht thema is, blijkt ook uit de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie met daarin de basale vraag: “Wat is de aard en de context van ‘diergraven’?” (vraag 57).[8]

Maar het onderzoeken van compleet begraven dieren biedt allerlei mogelijkheden om specifieke gerichte vragen te beantwoorden, zoals (bij paardengraven):

- Wat is de leeftijd, het geslacht en het uiterlijk/postuur (rank rijpaard of een stevig gespierd werkpaard) van het dier?

- Wat is de doodsoorzaak van het dier?

- Wat is de herkomst van het dier?

- Zijn er aanwijzingen voor het gebruik van een bit?

- Zijn er afwijkingen in specifieke botonderdelen te constateren die wijzen op zware arbeid (trekkracht, etc.) of ziektes;

- Wat heeft het overleden dier gegeten?

- Was het overleden dier drachtig op het moment van overlijden?

- Is het dier in zijn geheel begraven of missen lichaamsdelen?

 

Methoden

Algemeen

Aan de basis van onderzoek naar diergraven staat een goede samenwerking tussen een archeoloog en een archeozoölogisch expert. Cruciaal is dat de aangetroffen skeletten goed worden onderzocht en vastgelegd, zowel de archeologische context (waterput, grote kuil, etc.) als de skeletelementen (al dan niet in anatomisch verband liggend). Is het skelet compleet of ontbreken er onderdelen? En hoe is het dier in de context geplaatst (zie bijvoorbeeld de merrie in Asse (afb. 2)?[9] Zeker wanneer meer dan één dier in dezelfde context wordt aangetroffen, is alertheid geboden. Dit met specifieke aandacht voor de buikholte, om vast te stellen of het dier drachtig was toen het stierf. Het dateren van dier en context is uiteraard cruciaal. Het inzetten van C14-datering op organisch materiaal ligt voor de hand.

Na documentatie en bergen volgt een archeozoölogische analyse van de verschillende skeletelementen, gericht op het uiterlijk van het dier, geslacht, leeftijd, slacht, slijtage en botafwijkingen. Deze conventionele methoden kunnen verrassingen opleveren, zoals het snijspoor op de eerste linker rib bij de twee paarden die waren begraven in het vroegmiddeleeuwse grafveld van Borgharen. Die dieren zijn omgebracht door een (zwaard)steek door het hart en zijn daarna zorgvuldig in een kuil gelegd.[10]

 

[8] noaa.cultureelerfgoed.nl; onderzoeksthema Dodenbestel en grafmonumenten, kennisthema’s Begraving, Rituele praktijken en Bewoning.

[9] Yperman & Dupont 2022.

[10] Van der Jagt et al. 2014.


Afbeelding 2. De merrie – die werd aangetroffen in het Belgische Asse – was in verschillende stukken verdeeld en zorgvuldig in een rechthoekige kuil geplaatst. In het bekken lag een munt uit de periode 1833-1861. Let ook op hoe keurig het skelet is blootgelegd (foto: Studiebureau Archeologie).

Specifiek

Archeobotanie-voorbeeld: Voer van de Dordtse merrie

Tijdens de opgraving aan de Elfhuizen in Dordrecht vonden archeologen in een kuil onder een grote houten ton een paardenskelet dat – geconcludeerd op basis van de context – in de periode 1300-1400 n.Chr. is overleden (afb. 3).[11]

In het veld is de zone van de buikholte geselecteerd voor botanisch onderzoek. Dit door het bemonsteren van het sediment in de achterste helft van de ribbenkast, de meest waarschijnlijke locatie van de maag- en darminhoud. Het monster met een inhoud van 2,1 liter is onderzocht op macroresten door L. Kubiak-Martens en de resultaten zijn beschreven door H. van Haaster (beide onderzoekers zijn van BIAX Consult). Daaruit bleek dat het dier een gevarieerde voeding kreeg: dorsafval (of stalvloerbedekking), haver, raapkoek, lijnzaadslobber, hooi, tuinafval (bietenblad) en een beetje menselijk consumptieafval. De aangetroffen knopherik en zuring zaten mogelijk in het hooi. Paarden eten deze planten uit zichzelf niet. En dit betekent hoogstwaarschijnlijk dat het geen vrij grazend paard was, maar in een stedelijke context op stal stond.

Uit onderzoek aan de skeletelementen bleek dat het paard een merrie was van 17-23 jaar, met een schofthoogte van ongeveer 150 cm. Veel van haar borst- en lendenwervels vertonen slijtageplekken en botwoekeringen of zijn met elkaar vergroeid. Een aantal pijpbeenderen – maar vooral de teenkoten – vertonen grote botwoekeringen (afb. 4). Door deze afwijkingen had de merrie weinig bewegingsvrijheid meer in de rug, heupen en voeten. Waarschijnlijk is dit het skelet van een oud en versleten werkpaard. Vlakbij de merrie zijn de resten van een zeer jong (waarschijnlijk doodgeboren) veulen gevonden (afb. 5). Of het haar veulen was is de vraag, gezien haar hoge leeftijd.

 

[11] Hos 2008.


Afbeelding 3. De Dordtse merrie uit Elfhuizen (foto: vakteam Erfgoed, gemeente Dordrecht).

Afbeelding 4. Links: zware botvergroeiingen aan de voet van de merrie van Dordrecht; rechts: een gezond exemplaar (foto’s: Archeoplan Eco).

Afbeelding 5. Het veulen van Elfhuizen (foto: vakteam Erfgoed, gemeente Dordrecht).

DNA-voorbeeld: De kalveren van Breda-Molenstraat

Al in 1993 is het sediment uit een vijftiende-eeuwse kuil op het achtererf van een huis aan de Molenstraat in de binnenstad van Breda bemonsterd voor DNA. De aanleiding voor dit onderzoek was de vondst van zeven te vroeg geboren kalveren die waarschijnlijk slachtoffer waren van de infectieziekte brucellose. De kalverbotjes bevatten geen DNA meer, maar een ongezeefd grondmonster bleek uiteindelijk wel DNA te bevatten. Met dit onderzoek is destijds aangetoond dat de Brucella-bacterie in ieder geval vanaf in de late middeleeuwen in ons land voorkwam.[12]

 

Strontiumisotopenonderzoek-voorbeeld: De paarden van Borgharen

Onderzoek aan strontiumisotopen biedt de kans te bepalen of dieren van lokale afkomst zijn, zoals is gedaan voor de Merovingische én nieuwetijdse paarden van Borgharen.[13] Bij al deze  paarden is een snijtand bemonsterd. Voor de vroegmiddeleeuwse paarden is vastgesteld dat één van de dieren door handel, uitwisseling of samen met een migrant terecht is gekomen in Borgharen. De nieuwetijdse paarden zijn allemaal, op één individu na, van niet-lokale komaf.

 

Welke kennis leverde dit op?

De voorbeelden hierboven geven aan dat er nog veel nieuwe informatie uit diergraven is te halen. Deze graven bieden een beter inzicht in hoe mensen vroeger omgingen met dieren: in een stedelijke omgeving, maar ook in een militaire of landelijke context. Daarbij vullen verschillende onderzoeksmethoden elkaar aan. Onderzoek naar diervoer kan een nieuwe kijk op het boerenbestaan opleveren of een verrassend inzicht geven in het gebruik van dieren in de loop der eeuwen, als werkpaard of tredmolenhond. Isotopenonderzoek vertelt ons over het verplaatsen van individuele dieren of kuddes over lange afstanden, zoals import van runderen door Romeinen. Onderzoek aan aDNA en sedaDNA zetten ons bovendien op het spoor van genetische verbanden tussen begraven dieren en mogelijke ziekteverwekkers.

 

Aanbevelingen & tips

Samenwerking tussen archeoloog en archeozoöloog is belangrijk bij dit soort onderzoek. En ook het inzetten van verschillende technieken bij zowel het dier zelf als het sediment van de context. De archeozoöloog wordt bij voorkeur in een vroeg stadium betrokken bij archeologisch onderzoek op boerderijerven of molenplaatsen, zoals bij het opstellen van een Programma van Eisen. Ook in het veld is de aanwezigheid van een archeozoöloog van belang. Door zijn of haar anatomische kennis is direct duidelijk of een dier nog in anatomisch verband ligt. Ook is het nemen van botmaten in het veld belangrijk, vooral bij minder goed geconserveerd botmateriaal.

 

Informatie

- Bartosiewicz, L., 2013. Shuffling nags, lame ducks: the archaeology of animal disease. Oxford & Oakville.

- Doesburg, J. van, M. van der Heiden & G. Troost, 2012. Koren op de molen: archeologisch onderzoek naar de korenmolen De Nachtegaal, Middenbeemster, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 233).

- Esser, E., 2023. Dierbegravingen bij Torenvliet, Delft (Intern rapport Archeoplan Eco).

- Esser, E., J. van Dijk & M.J. Rijkelijkhuizen, 2011. De dierlijke resten, in: J.S. van der Kamp (red.), Boeren langs de Hogeweide. Een (post)middeleeuws boerderijlint op kapittelgrondgebied in Leidsche Rijn, Utrecht (Basisrapportage Archeologie 20).

- Graaf, W.S. van de & A. Loonen, 2013. Archeologisch onderzoek in het plangebied Daalderveld-Pasestraat te Borgharen, Zevenaar (Archeodienst rapport 137).

- Groot, M. & D. Habermehl, 2022. Depots met dierlijke resten, in: D.S. Habermehl (red), Gewoon bijzonder. Archeologisch onderzoek naar de depositiepraktijken rond huis en erf (neolithicum-nieuwe tijd), Amersfoort (Nederlandse Archeologie Rapporten 79), 161-191.

- Hos, T., 2008. Wouw! Ververijen! onderzoeksgebied Elfhuizen Een bureauonderzoek en een definitieve opgraving in de binnenstad van Dordrecht, Dordrecht (Dordrecht Ondergronds 3).

- Jagt, I.M.M. van der & E. Esser, 2021. Begraven dierlijke skeletten en lichaamsdelen. Een overzicht voor de Hof van Delft; een aanzet voor een zoektocht naar de betekenis achter deze deposities In: J.P.L. Bakx, J. de Bruin, J. van Horssen & S. Jongma (red), Delven naar de Middeleeuwen. Studies aangeboden aan Epko J. Bult, Zwolle, 65-78.

- Jong, T. de & D. Houwers, 2008. Bidden tot Brigida: rundvee uit Bredase binnenstad besmet met brucella-bacteriën, Westerheem Special nr. 1 DNA en archeologie, 43-49.

- Kamp, J. van der, 2011. Boeren langs de Hogeweide. Een (post)middeleeuws boerderijlint op kapittelgrondgebied in Leidsche Rijn, Utrecht (Basisrapportage Archeologie 20).

- Lauwerier, R.C.G.M. & J.W. de Kort, 2014. Merovingers in een villa 2. Romeinse villa en Merovingisch grafveld Borgharen-Pasestraat. Onderzoek 2012, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 222).

- Morris, J., 2008. Re-examining Associated Bone Groups from Southern England and Yorkshire, c. 4000 BC to AD 1550, Bournemouth University.

- Morris, J., 2011. Investigating animal burials. Ritual, mundane and beyond (BAR British Series 535), 1-238.

- Prummel, W. & L.S. de Vries, 2020. Diergraven op een Gronings erf. De dierbegravingen van Westerseweg 2, in: J. Bazelmans, E. Beukers, O. Brinkkemper, I.M.M. van der Jagt, E. Rensink, B.I. Smit & M. Walrecht (red.), Tot op het bot onderzocht. Essays ter ere van archeozoöloog Roel Lauwerier, Amersfoort (Nederlandse Archeologie Rapporten 70), 111-126.

- Yperman W. & Dupont L. 2022: Eindverslag. De archeologische opgraving aan het Kerkplein (Sint-Martinus) te Asse, Tienen (Studiebureau Archeologie Archeo-rapport 546).

 

[12] De Jong & Houwers 2008.

[13] Lauwerier & Kort 2014; Graaf & Loonen 2013.

Sluiten

Verbeter de digitale toegankelijkheid door kleuren donkerder te maken, het kleurcontrast te verzachten, de regel en letterafstand te vergroten.